Kempenlab Wijkrenovatie: Verslag Wijkenbezoek en Workshop

VERSLAG – Veel sociale woonwijken zijn dringend aan renovatie toe. Dat is een complexe opgave. Hoe kiezen we een kwalitatieve en duurzame aanpak? Hoe houden we de aanpak betaalbaar, zetten we de kwaliteit van wonen centraal en hebben we tegelijkertijd oog voor de erfgoedwaarde van de wijken?

In het Kempenlab Wijkrenovatie gaat AR-TUR aan de slag met deze opgave. Twee moderne wijken in de Kempen zijn onze experimenteergrond: de Parkwijk in Turnhout en Egelsvennen in Mol. Met huisvestingsmaatschappijen, beleidsmakers, ontwerpers, deskundigen, bewoners en andere betrokkenen gaan we in gesprek over scenario’s voor de toekomst.

De eerste bijeenkomsten van het Kempenlab waren het wijkenbezoek op 21 september en de workshop ‘nulmeting’ op 27 september. Het verslag hieronder geeft een weerslag van de opgehaalde ervaringen en bijdragen van de aanwezigen.

Tekst: Kristien Vastenavondt
Beeld: Bart Van der Moeren

Parkwijk Turnhout

Wijkverkenning Parkwijk

STEDENBOUWKUNDIGE OPZET

Van eind jaren 60 tot begin jaren 70 werd in Turnhout aan een hoog tempo gebouwd aan de Parkwijk, in opdracht van de Turnhoutse Bouwmaatschappij en de Kleine Landmaatschappij, die later zouden fusioneren tot De Ark. De sociale woningbouw ondervindt in die tijd de eerste voorzichtige invloed vanuit Scandinavië en de New Towns. Dat vertaalt zich in een woonerfweefsel dat in Nederland wordt aangeduid als ‘bloemkoolwijken’: parkwijken met lusvormige circulatie bedoeld voor lokaal verkeer.

Later worden de ontwerpen strakker, met gegroepeerde blokkendozen bestaande uit verschillende type woningen, meestal gelegen aan de rand van de stad. De ambitie was enerzijds om moderne en kwaliteitsvolle woningen te voorzien, maar tegelijkertijd moest de wijk een egalitair karakter uitstralen: een eenheid waarbinnen elke woning gelijkwaardig is.

De opzet als modelwijk volgens het parkwijkmodel impliceert een sterke relatie tussen de woning en het groen, die belangrijker wordt geacht dan de link tussen de woning en de straat. De centrale groenstructuur die organiserend werkt voor de architectuur, vertakt zich in hoven, die ontworpen werden als levendige plekken met onder meer speelvoorzieningen.

De circulatie-assen zijn bedoeld voor traag verkeer, want het autoverkeer wordt door de ringweg grotendeels rond de wijk geleid. Vanaf die ringweg zijn er enkel doorsteken naar de garagestraten, die doodlopen op parkeerpockets of keerpunten. Het resultaat is een autoluwe wijk volgens het Radburn-principe, een aspect dat door bewoners als zeer aangenaam wordt ervaren, maar doorheen de jaren meer onder druk is komen te staan. Onder meer het grotere autobezit, de parkeerdruk en de problemen met vindbaarheid en bereikbaarheid spelen hierin een rol.

Parkwijk Turnhout
GROENVOORZIENINGEN

Binnen de wijk herkennen we verschillende deelprojecten, op elkaar afgestemd maar toch verschillend in grootte, korrel, opbouw en inplanting. De groenvoorzieningen tussen de woonvolumes vormen de rode draad in de wijk, met varianten aangepast aan de bebouwing per plantsoen. Zo zijn er bij de seniorenwoningen in het Haagbeemdenplantsoen eerder kleinere semi-private tuintjes met terras, terwijl er in de andere plantsoenen graspleinen van verschillende grootte zijn voorzien met beplanting rondom. In het architecturale ontwerp, met haar modulaire karakter, het onderliggende grid en de inplanting van de volumes, is op die manier tegelijkertijd ook de publieke ruimte vorm gegeven.

Parkwijk Turnhout
BEBOUWING

De bebouwing bestaat overwegend uit strokenbouw: langwerpige volumes met identieke rijwoningen in een sobere vormgeving, in een strak groen kader. Het levert een consistent beeld op waarbij de beplanting en de bebouwing elkaar mooi in evenwicht houden. Tegelijk ontstaat daardoor ook wat onduidelijkheid over wat nu de voorkant en wat nu de achterkant is, wat maakt dat bezoekers wel eens durven verloren lopen omdat ze de huisnummers niet kunnen vinden. De straten met garages zijn er immers voor de bereikbaarheid, maar de voordeuren liggen aan de ‘achterkant’ van de woningen, grenzend aan groene rustige pleinen. Door de jaren heen raakte die voordeur haar functie kwijt en werd niet meer gebruikt, waardoor ook de groenruimtes hun levendigheid verloren.

Opvallend is de aandacht die aan de architectuur, de detaillering en de esthetiek is besteed. De gevel werd helemaal uitgezet op maat van de typische bruinpaarse baksteen en krijgt enkel wat ornament in de vorm van sobere betonlateien. Maar ook de Parkwijk blijft niet gespaard van de veroudering en de daarbij horende bouwtechnische kwalen (zoals gebrek aan isolatie, koudebruggen, enkel glas, verouderde technieken, …), typisch voor architectuur uit de jaren 60.

Parkwijk Turnhout
KOPERS EN HUURDERS

Waar de huur- en koopwoningen oorspronkelijk eerder gegroepeerd waren in het plan, is in de loop der jaren een grotere mix tussen deze types ontstaan. Huurders hebben immers kooprecht, waardoor private eigendommen nu her en der verspreid staan tussen de woningen die nog in beheer zijn van de huisvestingsmaatschappij.

De ingrepen die kopers doen bij verbouwingen, zoals het vervangen van het buitenschrijnwerk, laten duidelijke sporen na en tonen aan dat de sterke architectuur ook een zekere fragiliteit heeft. Voorlopig is er geen beeldkwaliteitsplan dat hierbij een houvast biedt. Het maakt het renovatievraagstuk en de ambitie om de eenheid in de wijk te bewaren heel wat complexer, en doet De Ark soms besluiten tot het terugkopen van eerder verkochte huurwoningen.

Naast de aanpassingen aan buitenschrijnwerk vallen ook de typisch Belgische aanbouwsels op: veranda’s, tuinhuizen, afdakjes. Ze piepen net boven de tuinmuren uit, en vertroebelen samen met de zonnepanelen en andere aanpassingen het coherente architecturale beeld.

Parkwijk Turnhout
LATERE TOEVOEGINGEN

Ook het later gebouwde schoolgebouw is een afwijking van het oorspronkelijke plan. De inplanting haaks op de straten zorgt voor een bruuske scheiding tussen de Parkwijk en het park, een relatie die in toekomstplannen voor de wijk weer verbeterd kan worden.

Onder meer het ontwerp van AWG Architecten en Blend Architecten voor de nieuwe woontorens, die de bestaande – ook later gebouwde – appartemententorens gaan vervangen, speelt hierop in. Met de bestaande stedenbouwkundige structuur van de Parkwijk en het verbinden van Parkwijk en Stadspark als uitgangspunten, past dit ontwerp zich in in het masterplan van Eugène Wauters, Carli Vanhout en Paul Neefs. Het versterkt de oorspronkelijke opzet van de wijk, met een grote groene verbindende as tussen de wijk en de omliggende voorzieningen, en een haakse as naar de Aa, die de plantsoenen afbakent en tegelijk zorgt voor een betere oriëntatie.

VOORZIENINGEN

De echte toegangspoort tot de wijk is het Lode Peetersplantsoen, een pleintje met winkels, een café, een aantal voorzieningen en de kerk. Die was er al vroeg in de ontwikkeling, en speelde een belangrijke rol als ontmoetingsplek voor de wijk. De winkels zijn er vandaag nog steeds en hoewel de rol van de kerk verkleind is in de loop der jaren, wordt ze nog steeds multifunctioneel ingezet.

Deze plek is het kloppend hart van de wijk en toont het belang van dergelijke voorzieningen in een wijk en een juiste inplanting ingebed in het overkoepelende masterplan. Het is een van de redenen waarom de wijk door haar bewoners nog steeds erg gewaardeerd wordt, ook al zijn de woningen zelf intussen op meerdere vlakken – en dan vooral technisch en op het niveau van comfort – gedateerd.

Egelsvennen Mol

Wijkverkenning Egelsvennen

Er is heel wat verwantschap tussen Egelsvennen in Mol en de Parkwijk in Turnhout: de stedenbouwkundige opzet volgens het parkwijkmodel, een coherente architectuur en de scheiding tussen autoverkeer en trage circulatie.

Ook hier is de inspiratie uit Scandinavië zichtbaar, maar de wijk is in zijn totaliteit minder strak dan de rationele Parkwijk. Daarvoor zorgen zowel de verspringende bebouwing als de circulatie die zich eerder door de wijk slingert. In 1973 werd Egelsvennen uitgeroepen tot ‘mooiste wijk van België’.

Anders dan bij de Parkwijk was het bouwterrein geen braakliggend veld: Egelsvennen werd ingeplant in een bestaand bos en houdt in zijn opzet rekening met die bestaande beplanting en de aanwezige hoogteverschillen. Bovendien is er ook een groot verschil in schaal: waar de Parkwijk ongeveer 800 woningen telt, zijn dat er in Egelsvennen 165. Binnen het totaalplan kreeg de architectuur per contingent vorm, met een betonnen ringbalk als terugkerend element in de verschillende woningtypes, van rijwoningen met verdieping tot gelijkvloerse patiowoningen.

Egelsvennen Mol

De grote open ruimtes hebben een natuurlijk karakter door de aanwezigheid van de oorspronkelijke naaldbomen, en zijn – samen met de architecturale eenheid – de verbindende factor doorheen de wijk. Het onderhoud van deze groenruimte werd oorspronkelijk voorzien door de huisvestingsmaatschappij, maar werd later overgenomen door de gemeente. Er is een stevig prijskaartje verbonden aan het onderhoud van zoveel groene ruimte, waardoor de collectiviteit ervan soms in vraag wordt gesteld. Is het mogelijk om dit groen op de een of andere manier te privatiseren? Op welke manier en volgens welke voorwaarden zou dit kunnen? En wat is dan de impact op het totaalbeeld van de wijk? Zijn er tussenoplossingen mogelijk waarbij bewoners, mits goede afspraken en voldoende controle daarop, de groene ruimte intensiever kunnen gebruiken?

De opzet van de wijk volgens het parkwijkmodel resulteert in een scheiding van gemotoriseerd en ander verkeer. Ook hier valt de onduidelijkheid op tussen voor- en achterkanten. Voor het autoverkeer zijn er toegangswegen waaraan de garages liggen, en ook de voordeuren liggen aan die kant. Om die te bereiken moet je eerst door de privétuin, terwijl de brievenbussen aan de ‘achterdeur’ staan, in het collectieve groene binnengebied. Terwijl die ‘achterdeur’ ooit juist als voordeur ontworpen is.

In vergelijking met de Parkwijk stellen we in Egelsvennen meer privatisering van het openbaar domein vast, en dat laat her en der in de wijk al zijn sporen na. ‘Landjepik’, zoals dit fenomeen ook wel genoemd wordt, leidt tot een zekere ‘verrommeling’: tuinmuurtjes zijn verhoogd en terrassen uitgebreid, groenzones verhard om te dienen als extra parkeerplek, er zijn zones afgebakend en kotjes gebouwd om vuilnisbakken een plek te geven.

Egelsvennen Mol

Tuinhuizen in de tuintjes zien we in de beide wijken, maar waar die in de Parkwijk nog relatief verborgen blijven achter de hoge tuinmuren, zijn ze in Egelsvennen, met de lage tuinmuurtjes, duidelijk zichtbaar vanaf de straat. Het resulteert in een typisch Vlaams koterij-beeld: elk huis zijn kotje, elk kotje net weer anders.

Tot nader order wordt er weinig tegen dit soort praktijken opgetreden, en dat ‘gedoogbeleid’ leidt tot nog meer vertroebeling van het beeld. Waar moet de grens getrokken worden van dit ‘creatief gebruik’? Vanaf welk punt verliest de wijk haar charme en coherentie en wordt vertroebeling verloedering? Vaak gaat het om algemene noden zoals (afval)berging, parkeerplek en ruimte om was te drogen, waar elke individuele bewoner een oplossing voor zoekt, terwijl er misschien op wijkniveau collectieve oplossingen te bedenken zijn die de druk op het openbaar domein kunnen verlichten.

Egelsvennen Mol

Beide wijken vergeleken

Een opvallend verschil tussen de twee wijken is de staat van de huurwoningen. Waar in de Parkwijk de koopwoningen eruit springen doordat ze vaak gerenoveerd zijn en beter onderhouden, volgt de huisvestingsmaatschappij in Egelsvennen haar huurwoningen nauw op. Woningen die leeg komen te staan, worden binnenin volledig vernieuwd en gemoderniseerd, terwijl de buitenzijde zoveel mogelijk origineel blijft.

Dat verschil in aanpak gaat nog verder: terwijl in Egelsvennen eerder praktisch en stap-voor-stap aan renovatieplannen wordt gewerkt, leeft in de Parkwijk het gevoel dat een renovatie van deze specifieke architectuur naar de huidige normen zo goed als onmogelijk is, waardoor er sneller aan vervangbouw wordt gedacht. Dan rijst de vraag of alle sociale woningbouw uit die periode naar diezelfde hedendaagse standaard moet worden gebracht – met het risico dat een groot en kwaliteitsvol woningarsenaal tegen de vlakte moet. Een stuk van een wijk afbreken en herbouwen kan een impact hebben op de totale wijk, belangrijk hierbij is het egalitaire karakter te bewaren en een scenario uit te stippelen dat werkbaar is voor de hele wijk.

Parkwijk Turnhout

De Ark doet deze oefening in het Haagbeemdenplantsoen en onderzoekt of binnen dezelfde stedenbouwkundige structuur en bebouwingsenveloppe (plan)technisch betere woningen kunnen gebouwd worden, die tegelijk meer duidelijkheid bieden over voor- en achterkant en een beter contact garanderen tussen de groene zones en de leefruimtes. Een ander proefscenario is de ‘zachte’ renovatie van een modelwoning, waarbij zoveel mogelijk van de oorspronkelijke architectuur bewaard blijft.

In beide gevallen is het doel het wooncomfort te verhogen, de functionaliteit te verbeteren en de bouwfysische problemen op te lossen.

Belangrijke bedenkingen:

  • Hoe ervaren de bewoners zelf hun wijk en de ‘kwaliteiten’ zoals die in het onderzoek benoemd worden?
  • In hoeverre vullen mensen gelijkaardige woningen op een verschillende manier in? Zijn er grote en opvallende verschillen in gebruik? Wijkt het gebruik sterk af van de oorspronkelijke bedoeling van het ontwerp?
  • Is de gezinssamenstelling van de bewoners (en de toekomstige bewoners) heel sterk geëvolueerd in de tijd? Is de huidige en toekomstige vraag anders dan de oorspronkelijk voorziene types? Zijn er voldoende verschillende woningtypes?
  • Werkt collectiviteit nu nog in deze tijd met een meer gemixte groep bewoners? Voelen alle doelgroepen zich aangesproken?
  • Renovatie doe je niet voor huidige maar voor toekomstige bewoners.
Workshop Nulmeting

Workshop Nulmeting

De Nederlandse BouwhulpGroep werkt mee aan het traject van dit Kempenlab, met als startpunt de workshop. De sterktes, zwaktes, mogelijkheden en bedreigingen van de beide wijken worden bekeken op een aantal terreinen: stedenbouw, architectuur, plattegrond, duurzaamheid, energetische kwaliteiten, technische staat, bewonerservaringen en –wensen, volkshuisvesting en kosten.

Daarnaast wordt er info verzameld van de verschillende stakeholders, zodat er een integrale afweging kan gemaakt worden van de kwaliteiten, de dilemma’s en de ambities. De verschillende stakeholders hebben immers vaak verschillende belangen, en de bedoeling van een programmastudie, zoals de BouwhulpGroep een dergelijk proces noemt, is om het traject zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen, de situatie zo precies mogelijk in kaart te brengen, de juiste keuzes te maken en een draagvlak te creëren.

Het doel van die grondige analyse is een gedragen toekomstvisie voor het project. Daarbij onderscheidt de BouwhulpGroep oplossingen variërend van conservatie (vooral behoud, investering van kleine kosten, voor een termijn van 10 à 20 jaar) over renovatie (behoud met toevoeging van extra kwaliteiten, voor een termijn van 30 jaar) en transformatie (buiten het casco, nieuwe doelgroepen aanspreken, voor een termijn van 40-50 jaar) tot als uiterste oplossing sloop en nieuwbouw.

Workshop Nulmeting

In de workshop gaan de groepen aan de slag rond drie gespreksthema’s:

  1. Beeldkwaliteit en leefbaarheid (architectuur en uitstraling, veiligheid, parkeren, voorzieningen, …);
  2. Gebruik en comfort (doelgroepen, grootte van de woningen, bouwfysische kwaliteit, buitenruimte, …);
  3. Duurzaamheid en levensduur denken (technische kwaliteiten, betaalbaarheid, eigendomsvorm, planning in de tijd, duurzaamheid, …).

De belangrijkste stakeholders zijn de gemeentes Turnhout en Mol, de sociale huisvestingsmaatschappijen De Ark en de Molse Bouwmaatschappij, de VMSW, Onroerend Erfgoed Vlaanderen, architecten en andere deskundigen, en de bewoners. Deze stakeholders gaan met elkaar rond de tafel om hun ideeën bevindingen rond de thema’s te delen.

Workshop Nulmeting

Beeldkwaliteit en leefbaarheid

Heel wat aspecten spelen een rol in de ervaring van de beeldkwaliteit en leefbaarheid. Opvallend in beide wijken is de eenheid in de architectuur. Hoewel iets strakker in Turnhout en wat vrijer in Mol, blijkt het sterke architecturale concept en de eenheid in materiaal, gevelconcept en volumewerking een sterke verbindende factor, die accidentele afwijkingen tot op zekere hoogte kan opvangen. Tegelijk zorgt dit voor een egalitair karakter, er is nauwelijks onderscheid tussen huur- en koopwoningen.

Ook de verhouding tussen de bebouwing en de vrije ruimte, een kwaliteit die in de masterplannen werd vastgelegd, is een sterk punt. Verdichten in deze open ruimte is een gevoelig punt omdat het aan de kern van het ontwerp raakt. De rust die heerst in de binnengebieden en de veiligheid door de scheiding van autoverkeer en trage weggebruikers, zijn aspecten van het parkwijkmodel die erg geapprecieerd worden.

Tegelijkertijd rijst de vraag of de open ruimtes voldoende benut worden, en of het wenselijk is ze functioneler te maken.

Een nadeel van het wijkmodel is de verwarring die al eens durft ontstaan rond voor- en achterkanten, vooral in de Parkwijk is oriënteren een echte uitdaging. Daarbij speelt ook de schaal van de wijk een rol en de opdeling in plantsoenen, met lange, lusvormige straten. De wijk neigt, mede door de ringweg, naar een enclave, en heeft weinig rechtstreekse verbindingen met omliggende wijken.

Latere toevoegingen aan het plan, zoals de appartementsblokken en de school, zijn niet zorgvuldig ingepast in het masterplan en verstoren zicht- en circulatie-assen.

Workshop Nulmeting

Duurzaamheid en levensduur denken

Een belangrijke afweging op het vlak van duurzaamheid is welk ambitieniveau wordt nagestreefd: zijn alle ingrepen bedoeld voor de lange termijn, of wordt er ook gemikt op quick wins? Hierbij spelen een aantal factoren een rol die niet altijd makkelijk kunnen afgewogen worden tegenover elkaar. Kan de woonkwaliteit van huurders op korte termijn verbeterd worden door het plaatsen van een nieuwe keuken of badkamer? Is dat soort ingreep nog opportuun in een woning die kampt met koudebruggen en isolatieproblemen? Wat als huurders na een renovatie niet meer naar hun woning mogen terugkeren omdat het type eigenlijk niet matcht met hun gezinssituatie? En wat is het effect van deze renovaties op de huurprijs?

Een eerste belangrijke ambitie is de norm voor 2020 (uitgesteld tot 2023) , waarbij in elk geval dubbel glas en dakisolatie moeten voorzien worden. Op langere termijn komen er ook nieuwe normen voor bijvoorbeeld gevels en zal er ventilatie nodig zijn om die extra isolatie op te vangen. Ook hier moet dan de vraag gesteld worden of een quick win opweegt tegen een grondigere aanpak.

Daarnaast is het belangrijk om het thema duurzaamheid in al zijn facetten te bekijken. Het gaat niet enkel over de energetische eisen, maar raakt ook aan thema’s zoals mobiliteit, sociale duurzaamheid, waterberging, groenstructuur, grondstoffengebruik, en dergelijke.

Een bijkomende moeilijkheid bij renovatie is de mix tussen koop- en huurwoningen binnen hetzelfde bouwblok. Het is makkelijker en goedkoper om aaneengesloten gehelen aan te pakken, en in functie daarvan wordt geval per geval bekeken welke woningen beter verkocht worden, of eventueel terug aangekocht.

Om ook kopers te stimuleren de juiste investeringen te doen in hun woning, is het belangrijk om ze de juiste informatie mee te geven en eventueel aan middelen te helpen of mee te nemen in een gezamenlijk traject, bijvoorbeeld via groepsaankopen. Een ‘voorbeeldwoning kan hen de mogelijkheden tonen en inzichtelijk maken op welke vlakken winst kan geboekt worden, zodat ze enthousiast worden over mogelijke toekomstscenario’s. Vraag is wie daarbij initiatiefnemer kan zijn: een collectief van bewoners, de grootste eigenaar (de huisvestingsmaatschappij), of een externe partner die een collectief vormt?

Workshop Nulmeting

Gebruik en comfort

Voor het openbaar domein, met de problematiek van toe-eigening en onderhoud, denkt de Molse bouwmaatschappij na over het eventueel privatiseren van bepaalde delen.

Een initiatief waarbij bewoners zelf de handen uit de mouwen kunnen steken, blijkt resultaten op te leveren: de bouwmaatschappij stelt verf ter beschikking voor de bewoners om hun kozijnen te schilderen, in ruil krijgen ze een kleine verlaging van de huur. Dit soort ideeën speelt in op de betrokkenheid, verantwoordelijkheid en trots op de wijk. Ook een educatief wandelpad door de wijk, waardoor meer mensen de wijk leren kennen en de wijk meer passage krijgt van niet-bewoners, is een idee dat in dit kader geopperd wordt.

Belangrijk voor het slagen van deze initiatieven is een draagvlak creëren bij de bewoners en gebruikers zelf.

Op het vlak van wooncomfort valt op dat de woningen, hoewel ze meer dan vijftig jaar oud zijn, nog steeds erg veel troeven hebben. Toch stelt een veranderde wooncultuur en een nieuw publiek ook nieuwe eisen: er is meer nood aan berging, de badkamers zijn erg minimaal, de leefruimtes met afgesloten keuken zijn te beperkt in oppervlakte in de kleinste types. Een toetsing aan de huidige normen van de VMSW wijst uit dat de woningen – met uitzondering van badkamers en bergingen – niet eens zo veel afwijken van de huidige oppervlaktenormen. Tegelijkertijd moet de vraag gesteld worden in hoeverre een afwijking van die norm wenselijk en mogelijk is binnen een integrale visie voor de wijk.

Parkwijk Turnhout

Kempenlab Wijkrenovatie

In het Kempenlab gaat AR-TUR aan de slag met vragen rond renovatie van (sociale) woonwijken met erfgoedwaarde. Twee moderne wijken in de Kempen zijn onze experimenteergrond: de Parkwijk in Turnhout en Egelsvennen in Mol. Met huisvestingsmaatschappijen, beleidsmakers, ontwerpers, deskundigen, bewoners en andere betrokkenen gaan we in gesprek over scenario’s voor de toekomst.

Naast het Wijkenbezoek en de eerste workhops, vond ook de eerste bijeenkomst met de stuurgroep plaats. Daarin zetten we met vertegenwoordigers van de huisvestingsmaatschappijen en gemeentes van de twee casussen, en met de VMSW en BouwhulpGroep de lijnen van het lab uit.

We werken nu achter de schermen aan enkele deelonderzoeken. Het Kempenlab loopt verder in 2019 met workshops en andere activiteiten. In cocreatieve sessies bouwen we expertise op en gaan we op zoek naar duurzame toekomstscenario’s.

AR-TUR werkt in dit Kempenlab met onder meer de sociale huisvestingsmaatschappijen de Ark en de Molse Bouwmaatschappij, de Provincie Antwerpen, de BouwhulpGroep en het Vlaams Architectuurinstituut (Architectuurarchief Vlaanderen).

Heb je suggesties of weet je mensen die niet mogen ontbreken bij het vervolg van dit Kempenlab? Laat het ons zeker weten via info@ar-tur.be.

Bekijk hier meer foto’s van het wijkenbezoek en de workshop.