Verslag lezing 2 duurzame toekomst voor de Kempen: hernieuwbaar energielandschap
VERSLAG – Hoe zal het Kempense energielandschap er in 2050 uitzien? Op dinsdag 18 april 2017 gaven Ben Laenen (VITO), Boris Hocks (Posad), en Jasper Hugtenburg, (H+N+S Landschapsarchitecten) hun visie op een duurzame toekomst voor de Kempen. De avond was deel van de lezingenreeks Duurzame toekomst voor de Kempen die Kamp C en AR-TUR organiseerden in het voorjaar van 2017.
Hieronder lees je het verslag van de avond. Onderaan de pagina kun je ook de slides van de presentaties downloaden.
Tekst: Kristien Vastenavondt
Ben Laenen is geoloog en doet onderzoek naar geothermie, een vorm van energiewinning waarbij gebruik gemaakt wordt van de aardwarmte. De Kempen zijn al van oudsher een energieschatkamer voor Vlaanderen en de regio rondom. Zowel het steken van turf als de bruinkool- en steenkoolwinning hebben een grote impact op het landschap: de turfputten en ondiepe vijvers zijn intussen geëvolueerd tot natuurgebied, de steenkoolmijnen hebben een ondergrondse én bovengrondse impact.
Hoewel we bij steenkoolwinning vooral aan de ondergrondse mijngangen en – infrastructuur denken, zijn ook bovengronds heel wat sporen te vinden: de terrils met steenafval langs het Albertkanaal, de naaldwouden die werden aangeplant voor stuthout, de cités met mijnwerkerswoningen en de typische tuinwijken. De mijnbouw had ook een effect op de verkeersinfrastructuur: zowel het spoor, het kanaal als de Boudewijnsnelweg zorgden voor een betere ontsluiting van de Kempen.
De noodzaak aan energie speelt dus al langer een bepalende rol in het landschap en zal dat ook in de toekomst blijven doen, al zijn de grondstoffen tegenwoordig diverser dan vroeger.
Ongeveer de helft van de Kempense energievraag gaat naar warmte, en die wordt bijna volledig ingevuld door fossiele grondstoffen (gas, aardolie en steenkool). Een kleine 20% is voor elektriciteit, waarvan 16% wordt geleverd door hernieuwbare energie. De rest komt van fossiele en nucleaire bronnen. Biomassa, water, wind, zon en geothermie kunnen afzonderlijk nooit de volledige energievraag dekken, maar in combinatie kunnen ze de Kempen wel van hernieuwbare energie voorzien.
Een transitie naar een mix van hernieuwbare bronnen met bijvoorbeeld zonnepanelen en windmolens, zal onvermijdelijk ook een impact hebben op het landschap. De versnipperde ruimtelijke ordening van de Kempen vraagt om een diverse aanpak voor woonclusters, verspreide bewoning en industriegebieden. Zo zouden geconcentreerde woonwijken kunnen profiteren van de restwarmte van industriegebieden, of kan rond warmtebronnen een verdichting van (woon)activiteiten gepland worden. De energievraag verduurzamen in functie van de bewoning en de ruimtelijke benutting kan zelfs leiden tot energieneutrale dorpen, zoals het Duitse Mauenheim, waar een combinatie van biogas en photovoltaïsche cellen zorgt voor verwarming en elektriciteit.
Boris Hocks doet onderzoek naar de energiepotentie van Vlaanderen en hoe we nog steeds ‘energielandschappen’ maken. Voor de winning van bruinkool worden nog steeds uitgravingen gedaan, maar ook moderne energielandschappen met windturbines, zonnepanelen of biogasinstallaties nemen veel ruimte in beslag. Bovendien kunnen ze een rem zijn op de uitbreiding van woonkernen, die bepaalde afstanden moeten respecteren tot bijvoorbeeld windmolens.
Wie grond in zijn bezit heeft – en daardoor de potentie om energie op te wekken – kan dus bepalen hoe het landschap eruit zal gaan zien. Moet er maximale energiewinning of economisch rendement gegenereerd worden, of liggen de ambities op ruimtelijk vlak? Elk uitgangspunt leidt tot een ander businessmodel en een ander landschap.
Voor dit soort energievraagstukken is de oplossing vaak te vinden op het niveau van de regio, of grote ruimtelijke elementen zoals snelwegen, kanalen of industrieterreinen. Daarin schuilen mogelijkheden om op grotere schaal samenwerkingen te vinden tussen gebruikers en leveranciers en om investeringen betaalbaar te houden. Naast de bovengrondse elementen zoals zonnepanelen of windmolens, is er immers ook een ondergronds netwerk nodig, en hebben ook de trafohuisjes en de opslag van energie ruimtelijke implicaties.
Onze hele omgeving is al zo ‘bedacht’ dat een energielandschap er niet meer zomaar in te passen valt. Misschien kan een nieuwe herverdeling van het landschap daar ruimte voor scheppen, net zoals na de tweede wereldoorlog de ruilverkaveling een economische stap toeliet door versnipperde stukken landbouwgrond te groeperen. Er zijn verschillende scenario’s denkbaar, van zelfvoorzienende kernen tot energy valleys. Uiteraard past niet elk scenario voor elke situatie, het beleid zal hierin duidelijke keuzes moeten maken.
Jasper Hugtenberg geeft een aantal voorbeelden van energielandschappen, en hoe die kunnen ingepast worden in de omgeving, net zoals oude windmolens hun plek hadden, in een traditionele setting met een haag en een padje eromheen.
De Noordzee is niet leeg, ze speelt ook een belangrijke economische rol en is op die manier een voorbeeld van een ontginningslandschap. Een andere mogelijkheid zijn ‘ensembles’: windbossen, windakkers of windkouters die langs de snelweg kunnen ingeplant worden. De Kempen kunnen dan weer een ontwikkelingslandschap zijn, als bron van biomassa, wind en geothermie. Door de productiebossen te diversifiëren kan plek vrijgemaakt worden om windmolens te plaatsen, terwijl geothermie vooral ingezet kan worden voor de warmtevraag van de steden.
In het nagesprek komen ook mogelijke besparingsscenario’s aan bod en wordt de vraag gesteld of die grootschalige projecten geen tegenspraak vormen met allerlei (burger)initiatieven van kleinschalige netwerken. Ze blijken echter beide belangrijk en vaak compatibel, afhankelijk van de situatie: verspreide bebouwing heeft meer baat bij lokale netwerken, terwijl grotere kernen nood hebben aan grotere initiatieven.
Het gegeven dat grondbezitters landschapsbepalende keuzes kunnen maken, klinkt voor sommigen als een waarschuwing. Wie laten we onze energietransitie vormgeven? Wie heeft de mogelijkheden, en wie heeft de visie? Het is alvast een onderdeel van de bewustwording om iedereen te laten meedenken, en iedereen te laten zien wat hij kan doen. Duidelijk is wel dat het moeilijk blijft om individuele gebouwen duurzaam en efficiënt te maken, aangezien ze de mogelijke collectiviteits- en compatibiliteitswinst mislopen.
En op grote schaal steekt er een historisch-sociaal probleem de kop op: net zoals het platteland moest zorgen voor de voedselvoorziening van de stedelingen, kan het nu ook het wingewest worden voor de energie van de stad. De bewoners van de landelijke gebieden krijgen dan wel de infrastructuur in hun achtertuin. Een reden om de tweedeling stad en platteland onder de loep te nemen en aandachtig te blijven voor de verdeling van de lusten en de lasten.
Lees ook de verslagen van de andere lezingen in de reeks: