Verslag lezing 3 Duurzame toekomst voor de Kempen: Duurzame dorpsarchitectuur

Wat is de toekomst van de Kempense dorpen? Op dinsdag 16 mei gaven Koen Van Bockstal (Universiteit Antwerpen, BULK architecten), Sandra Schuit (Zijaanzicht.nl) en Ward Verbakel (plusoffice architects) hun visie op een duurzame toekomst voor de Kempen. De avond was deel van de lezingenreeks Duurzame toekomst voor de Kempen die Kamp C en AR-TUR organiseerden in het voorjaar van 2017.

Hieronder lees je het verslag van de avond. Onderaan de pagina kun je ook de slides van de presentaties downloaden.

Tekst: Kristien Vastenavondt

Sociale woningen Groenenheuvel & Roggendries, Geelse Bouwmaatschappij, BULK architecten, Geel 2009-2013

Koen Van Bockstal wil het in zijn lezing hebben ‘over schaarste, schijnheiligheid, utopia en uiteindelijk over trots’.

De cijfers zijn duidelijk: tot 2030 zijn er ongeveer 300.000 nieuwe woningen nodig, wat het ruimtelijk schaarsteprobleem in Vlaanderen nog maar eens scherpstelt. En toch zijn er de laatste 20 jaar vooral open bebouwingen bijgekomen en blijven de verharde oppervlakten woekeren, ondanks de duurdere bouwgronden en ondanks het beleid. Wie nog op zoek is naar de idylle van het ‘landelijk wonen’ is er echter aan voor de moeite: het dense dorp met daarrond hoeves en landbouwgronden is verworden tot een karikatuur met ‘jumbofermettes’ en residenties. Het is de schijnheiligheid van ‘wonen in een boerderij’ die stiekem toch vijf bouwlagen heeft. Die nieuwbouwprojecten mogen dan wel zorgen voor een densere bebouwing, ze bieden doorgaans weinig kwaliteit op het vlak van groen, buitenruimte en planindeling.

Uit de KEMPENATLAS in wording: Turnhout zuidrand, Koen Van Bockstal

Uit de KEMPENATLAS in wording: Turnhout zuidrand, Koen Van Bockstal

Hoe willen we vandaag aan kernversterking doen in dorpen? Waar zit de kwaliteit van het gedeelde, het niet-gebouwde? Onderzoek van micro-utopia’s kan leiden naar voorbeelden van ‘good practice’, en de Kempen is altijd al een beetje een ‘woonlabo’ geweest, met kolonies, campings, militaire wijken, een atoomdorp en sociale woningbouw. Om het landschap te vrijwaren ontwierp Paul Neefs in de jaren ’70 een woonwijk in Tielen als clusters van gebouwen. Het concept ging uit van een geloof in de maakbaarheid van de mens en de omgeving en vroeg een grote aanpassing van de bewoners. Het ging voorbij aan de ‘menselijkheid’ en miste daarmee zijn kans op slagen.

Zo zijn er wel meer geplande wijken te vinden, onder meer in de vorm van een aaneengeschakelde strook in de zuidrand van Turnhout en de ‘satellieten’ rond de abdij van Westmalle. Het is een verneveld landschap waar toch een zekere visie uit spreekt.

Hof Van Roeyappartementen & rijwoningen, BULK architecten, Rijkevorsel 2014-2016

Een aantal voorbeeldprojecten uit de praktijk van Bulk architecten tonen welke collectieve winsten te vinden zijn in groepswoningbouw, van ‘urban villas’ in Rijkevorsel, met een centraal park dat voorziet in waterberging, tot een project voor de Geelse Huisvestingsmaatschappij waarbij restjes in binnengebieden worden opgevuld met sociale woningen en delen ruig worden gelaten.

Dorps bouwen in Twello, Zijaanzicht

Ook Sandra Schuit van Zijaanzicht stelt vast dat het ‘dorp van vroeger’ niet meer bestaat, dankzij economische veranderingen, bereikbaarheid en bovenlokale voorzieningen. Het ‘dorp van vandaag’ ontstaat echter ook niet vanzelf, en zal gebruik moeten maken van de karakteristieken van de plek: bodem, waterlopen, wegenpatroon, bebouwingspatroon, typologieën en sociale context. In Nederland begon het debat met ‘Hoe God verdween uit Jorwerd’, het boek uit 1996 van Geert Mak waarin hij de instortende dorpscultuur beschrijft in de tweede helft van de twintigste eeuw. Maar al veel eerder maakte Nederland uitgesproken keuzes op het vlak van ruimtelijke ordening, met een verkeerswet tegen lintbebouwing in 1937, de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening in 1966, de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (ook bekend als Vinex, die bedoeld was om het platteland te ontzien) in 1991 en in 2004 de Nota Ruimte. Vanaf dan wordt de regelgeving minder rijksgebonden, en gaan er meer bevoegdheden naar provincies en gemeenten, maar het blijven in hoofdzaak grotere projecten, in tegenstelling tot het individuele bouwen in België.

Twellose beek als openbaar hart van de dorpsinbreiding, Zijaanzicht

In hun boek ‘Dorp als daad’ vragen ze zich af hoe je op een goede manier kan bouwen aan een dorp, en stellen ze hiervoor 10 gouden regels op. ‘Maak geschiedenis, boots ze niet na’ is er een van; de fermette en de notarette, typologieën die de mosterd halen bij de boerderij en de notariswoning, mogen zich aangesproken voelen. Ook het landschap verdient alle aandacht en is noodzakelijk voor het dorp.

Impressie klompenpad, Zijaanzicht.

Als iedereen ‘aan het landschap’ wil wonen, wordt het echter onmogelijk om het te ervaren, dus creëert Zijaanzicht een ‘klompenpad’, een ommetje rond het dorp. ‘De smaak van het eenmalige’ bepleit de heterogeniteit, al mag dat subtiel en betekent dat niet dat een huis geen kap meer hoeft. ‘Traagheid bevorderen’ kan dan weer wat meer uitgesproken: een rijlijn mag onderbroken worden door bebouwing en de kerk kan al eens ‘in de weg’ staan, maar niet overal zijn voetpaden of andere infrastructuur nodig. Voetgangers, fietsers en auto’s zijn gelijkwaardige verkeersdeelnemers, daag hun beoordelingsvermogen uit door een omgeving te scheppen die niet overduidelijk is. Als laatste voorbeeld heeft Sandra Schuit het over grote gebouwen in het dorp. De kerk, de molen of de fabriek zijn markante gebouwen die op strategische plekken horen, in balans met hun omgeving. ‘Klonten’: houden daarentegen geen rekening houden met de context. Een project waarin ze hun principes van ‘dorps bouwen’ toegepast hebben, is het Dumeco-terrein in Twello. Op een voormalig slachthuisterrein mixen ze verschillende typologieën, hoven, dichtbebouwde en open delen met het traagheidsprincipe.

Nijlen installatie dorpsdebat, plusoffice architects. Foto: Ward Verbakel

Ward Verbakel stipt aan dat de laatste 30 jaar vooral aandacht is besteed aan stadsvernieuwing in de 19e eeuwse gordel, maar die principes kunnen niet zomaar vertaald worden naar dorpen, die eerder moeten benaderd worden vanuit het architecturale of als ensembles. Moeten we op zoek naar het dorpse, pittoreske, bucolische? En waar kunnen we dat vinden, of als het er niet is, hoe kunnen we het implementeren in projecten? Een aantal voorbeelden tonen hoe architecten zoeken naar manieren om bebouwing, omgeving, zichten en open ruimtes met elkaar te verknopen en een meerwaarde te creëren.

Lokeren, URA architecten. Foto: Filip Dujardin

De villa van Office KGDVS in Buggenhout verkent de grenzen van de kavel en probeert de beperkingen op te heffen door de verplichte ‘3 meter rondom’ terug te geven aan het landschap. Een strategie op schaal van een individuele kavel, die interessant is, maar het systeem zelf niet gemakkelijk overstijgt. In Bonheiden zet Plusoffice in op verticaliteit, aangepaste volumetrie, extra groen en hoogwaardige buitenruimtes; in Nijlen simuleren ze doorsteken in de dorpskern en teasen zo de bevolking. Het zijn kleine stappen in de goede richting, die tegelijk ook een nieuwe debatcultuur voeden. In een project met sociale woningbouw in Lokeren viert URA de ‘naad’, de ‘koer’, de ‘voeg’ in de architectuur maar vooral door een doorsteek te voorzien die een toevoeging betekent voor het dorp: een evident extra tracé waaraan woningen grenzen in wat voorheen een binnengebied was en waar andere soorten relaties met het publiek domein mogelijk zijn.

De carport die een extra kwaliteit in zich draagt, vooral als de auto er niet is, tilt een project met sociale woningen in Westkerke van Ampe Trybou naar een ander niveau, al blijft de vraag hoe realistisch het autoloze scenario is. Ook de kijkgaten van Laura Muyldermans, die de bewoners van Strombeek-Bever een blik gunnen op de weide die zicht middenin hun verstedelijkte context bevindt, en de intellegente manier waarop DVVT de site benaderen in hun project voor het OCMW van Aarschot, zijn oefeningen in het combineren van dorp en stedelijkheid.

Gistel, Witherford Watson Mann. Foto: Maarten Vanden Abbeele

Collectiviteit is voor Ward Verbakel het sleutelwoord: als inzet om een ensemble te creëren, genereuzer dan puur functionaliteit, en als kans om een project iets terug te laten geven aan de omgeving. Koen Van Bockstal voegt daar graag het adjectief ‘informeel’ aan toe: in de stad is de leegte vormgegeven (straten, pleinen, …) maar in een dorp is dat anders: wat zit er tussen de ‘klonten’, de brokken bebouwing? Want er wordt niet meer zozeer in de dorpskern gewoon, maar eerder er rond, met veel ‘rest’ tussenin.

En toch blijven de cijfers van alleenstaande woningen stijgen. Ontbreekt het aan een visie voor de dorpen? Of stuurt het beleid nog niet genoeg en is er nog te veel verdoken subsidiëring (zoals bv. in de infrastructuurkosten, die hoger liggen voor dunbevolkte gebieden)? Daar kunnen good practices en positieve modellen een belangrijke rol spelen: ze tonen aan besturen, bouwheren en ontwikkelaars wat de mogelijkheden zijn en vooral: waar de mogelijke winst zit.